zondag 16 januari 2022

De weg is rood gekleurd (psalm 73)

Vrijzinnig getekend. Met pastelkrijt. 
Ik vind hem weer mooi en zoals ik in gedachte had voor deze psalm. Ik heb mijn eigen draai aan deze psalm gegeven wat ik ziet erin.

Op de rots staat de burcht. Onze Heer. Een rood pad dat vanuit het dorre naar de burcht toeloopt. Rood van het bloed van Christus. Het dal is dor en doods. Hier zijn de hoogmoedige en dwazen. As je goed kijkt zie je er een aantal kruizen en grafzerken. 
De lucht is niet helemaal blauw en helder. Ook door de dood, maar door de donkere wolken heb ik toch licht getekend. Hoe donker het ook is, hoe doods het ook is. Het licht dringt overal door. Het licht geeft redding. 

Maar nu weet ik mij altijd bij U, U houdt mij aan de hand
en leidt mij volgens uw plan. Dan neemt U mij weg, met eer bekleed.
Wie buiten U heb ik in de hemel? Naast U wens ik geen ander op aarde.
Al bezwijkt mijn hart en vergaat mijn lichaam, de rots van mijn bestaan, al wat ik heb,
is God, nu en altijd.
Wie ver van U blijven, komen om, wie U ontrouw zijn, verdelgt U.
Bij God te zijn is mijn enig verlangen, mijn toevlucht vind ik bij God, de HEER.
Van al uw daden zal ik verhalen. 

Vers 23 tot het einde van de psalm is wat ik aanspreek in dit beeld. Het licht uit de hemel schijnt op de burcht. en ik hou me vast aan God de Heer. Ik weet dat Zijn paden goed zijn en vol redding zijn. Ben blij met God naast me. Zonder God ben ik verloren en heeft het duister vat op mij. Maar ik blijf het zeggen . Bij God te zijn is mijn verlangen. Zijn nabijheid opzoeken en Hem lofprijzen en aanbidden. God altijd opzoeken en bij Hem te zijn is mijn verlangen.


731Een psalm van Asaf.

Ja, God is goed voor Israël,

voor wie zuiver zijn van hart!

2Toch had ik bijna een misstap begaan,

bijna waren mijn voeten uitgegleden,

3want ik keek met afgunst naar de dwazen,

benijdde het geluk van wie kwaad doen.

4Tot hun dood blijven zij voor ziekte gespaard,

hun buik is goedgevuld,

5aardse kwellingen kennen zij niet,

het lijden van anderen gaat aan hen voorbij.

6Daarom is hoogmoed hun halssieraad

en bedekt geweld hen als een mantel,

7hun ogen puilen uit het vet,

van eigenwaan zwelt hun hart.

8Ze spotten, spreken kwaad

en dreigen vanaf hun hoge zetels,

9ze zetten een mond op tot aan de hemel

en hun tong roert zich overal op aarde.

10Daarom lopen de mensen achter hen aan,

drinken hun woorden in als water

11en zeggen: ‘Hoe zou God iets weten?

Beschikt de Allerhoogste over kennis?’

12Zo zijn de goddelozen ten voeten uit,

ze verrijken zich, onverstoorbaar.

13Ja, vergeefs hield ik mijn geweten zuiver

en waste ik mijn handen in onschuld!

14Want ik werd gestraft, dag aan dag,

en geslagen, elke morgen weer.

15Maar zou ik spreken als zij,

ik pleegde verraad aan Gods kinderen!

16Dus bleef ik nadenken, ik wilde weten

waarom – het was een vraag die mij kwelde,

17tot ik Gods heiligdom binnenging

en mij hun einde voor ogen bracht.

18Ja, U zet hen op een glibberig pad

en stort hen in een diepe afgrond.

19In een oogwenk is het met hen gedaan,

hun ondergang, hun einde is een verschrikking.

20Ze zijn als een nachtmerrie na het ontwaken, Heer,

bij het opstaan verjaagt U ze als beelden uit een droom.

21Zolang ik verbitterd was,

gekwetst vanbinnen,

22dom en dwaas,

was ik bij U als een redeloos dier.

23Maar nu weet ik mij altijd bij U,

U houdt mij aan de hand

24en leidt mij volgens uw plan.

Dan neemt U mij weg, met eer bekleed.

25Wie buiten U heb ik in de hemel?

Naast U wens ik geen ander op aarde.

26Al bezwijkt mijn hart en vergaat mijn lichaam,

de rots van mijn bestaan, al wat ik heb,

is God, nu en altijd.

27Wie ver van U blijven, komen om,

wie U ontrouw zijn, verdelgt U.

28Bij God te zijn is mijn enig verlangen,

mijn toevlucht vind ik bij God, de HEER.

Van al uw daden zal ik verhalen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten