Een drieluik.
Drie tekeningen omdat ik de ruimte daarvoor heb. Alle drie verschillend en mooi.
5 Mij omsloten de banden van de dood,
de kolkende afgrond joeg mij angst aan,
6 de banden van het dodenrijk omklemden mij,
op mijn weg lagen de valstrikken van de dood.
7 In mijn nood riep ik tot de HEER,
ik schreeuwde naar mijn God om hulp.
In zijn paleis hoorde hij mijn stem,
mijn roepen bereikte zijn oren.
God kijkt naar ons vanuit zijn paleis in de hemel. Dat heb ik getekend. Een paleis in de wolken. Hij ziet mij, ik schreeuw het uit naar God. God help mij! Help mij om mijn tegenstanders te weerstaan. Dat ze geen vat op mij hebben en dat ik volledig op U gericht blijft en niet zal vallen. Ik sta op de rotsen. God ziet mij waardoor ik in Zijn licht staat. De aarde beeft en scheurt open voor mijn vijanden. Bliksemschichten schieten uit de hemel om mijn vijanden angst aan te jagen. Vuur komt uit de hemel waar God Zijn onmetelijke kracht mee laat zien. Mijn vijanden zijn bevreesd en laten mij met rust.
17 Hij bood hulp van omhoog, greep mij vast
en trok mij op uit de woeste wateren,
De tweede tekening.